Item List
Amethistzwam
Amethistzwam (Laccaria amethystina) of rodekoolzwam
behoort tot de fopzwammen (Laccaria). Het is een plaatsjeszwam zonder manchet.
De eetbare paddenstoel is vanwege de kleur genoemd naar de kwartsvariëteit amethist.
Bij droogte kan hij sterk verbleken.
De hoed is vaak fijn geschubd. Een volwassen exemplaar heeft een diameter tussen 1 en 6 cm. De plaatjes hebben dezelfde kleur als de hoed en staan ver uiteen, ze kunnen door sporen wit bestoven zijn en worden tot 10 cm hoog. De kleur van de vezelige steel is gelijk aan die van de hoed. De sporen zijn 7-10 micro-mm groot en voorzien van uitsteeksels.
De amethistzwam komt voor in bossen en lanen op allerlei grondsoorten. Hij leeft samen met beuk en eik, soms ook met naaldbomen.
Algemeen voorkomende fopzwam van de zomer tot de herfst.
Berijpte russula
Berijpte russula (Russula parazurea) paddenstoel uit familie Russulaceae.
Hoogte 5-15cm, breedte hoed 3-8 cm in verschillende kleuren groen, violet tot paars, bruin en grijs tot beigeachtig. Midden hoed bolvormig, naar randen plat de hoed af. De cystiden in de hoed bevatten geen septum en hebben een cilindrische tot klavervorminge vorm.
De steel heeft een verdikte basis, 30-70 mm lang en 7- 20 mm breed.
De lamellen zijn wit tot crèmekleurig, staan dicht opeen en zijn gevorkt.
De sporen hebben een witte, crèmekleurige of gele kleur. De sporenafdruk heeft een bleke, crèmekleurige tint.
De paddenstoel is eetbaar, heeft een milde smaak en een onherkenbare geur.
De soort leeft solitair of in kleine groepen, in bosgebieden onder loofbomen en soms onder naaldbomen, in parken, lanen en onder bruggen.
De paddenstoel is zichtbaar van begin zomer tot aan de herfst, maar in mediterraan gebied kan de paddenstoel tot eind december aangetroffen worden.
Berkenridderzwam
Berkenridderzwam (Tricholoma fulvum)
Beschrijving
Hoed onregelmatig gewelfd tot uitgespreid met een bultje, Ø 4-8 cm, gelig-bruin tot roodbruin, met een gelig-bruine rand.
Lamellen gelig, bruin vlekkend.
Steel 3-7 cm x 8-15 mm, vezelig, gelig-bruin tot roodbruin. Vlees wittig tot geel. Geur melig.
Voorkomen:
Bij berk en eik in loofbossen en gemengde bossen en schrale wegbermen.
Ectomycorrhizavormend.
Status:
Vrij algemeen
Bietengordijnzwam
Bietengordijnzwam ( Cortinarius umbrinolens )
Hoed 1-4 cm, jong stomp klokvormig, later vlakker gewelfd uitspreidend en met een kleine umbo, droog oppervlak, fijn vezelig, later vooral aan de rand donker bruin met een lichte bruine uiterste rand.
Steel ongeveer 1,5x hoekdiameter, 2-5 mm dik, cilindrisch; velum vuil wit.
Ecto-mycorrhiza vormend met berk, soms met eik of den.
In loofbossen en gemengde bossen op matig vochtig, humeus zuur zand of leem.
De geur van rauwe bietjes is het veldkenmerk van deze soort.
Vrij algemeen in Nederland en België, meestal pas later in de herfst.
Blauwplaatstropharia
Blauwplaatstropharia (Stropharia rugosoannulata) is een saprotrofe zwam.
In België en Nederland voornamelijk aan te treffen op onverteerde humus, houtsnippers, zaagsel en dergelijke in tuinen, parken en loofbossen. Deze Stropharia is, in tegenstelling tot andere leden van de familie, eetbaar en wordt om die reden ook gecultiveerd.
Gekenmerkt door hoed die tot 20 cm in diameter kan zijn, aanvankelijk half bolvormig, maar later vrij vlak met neergebogen rand, vaak met afhangende velumresten. De kleur is overwegend paarsbruin, maar grijze en gelige tinten komen voor bij verouderen. Er zijn radiair ingegroeide vezels zichtbaar. De lamellen staan dicht opeen, zijn uitgebocht en buikig en hebben een lichtgrijze tot violette, later bijna zwarte kleur. De snede is wittig en wollig gefranjerd. De steel is 8 tot 16 cm lang en 1 tot 2 cm dik. Het is stevig en gevuld, wit tot gelig met een grof getande ring. Deze ring is vaak donker gekleurd door rijpe sporen. Hij laat gemakkelijk los en is dan spoedig verdwenen. De sporenkleur is zwart-paars. De sporen zijn glad, ellipsvormig, aan een kant iets verkort. Komt voor tot in het noorden van Noorwegen en Zweden. Europese waarnemingen dateren allen van na 1950, de zwam is mogelijk geïmporteerd uit Noord-Amerika.
Blozende fluweelboleet
Blozende fluweelboleet Xerocomus declivitatum heeft bij doorsnede een zwakke blauwverkleuring in het midden van de steel en bij druk op de poriën.
De okerbruine tot rozebruine hoed barst bij ouderdom weinig of niet open en laat dan geen rood vlees in de barsten zien. De geelachtige steel bezit niet of nauwelijks van die vlammende rode tinten zoals op de steel van de Roodsteelfluweelboleet.
Bij doorsnede zijn er vlak boven de steelbasis in het gele vlees roodoranje vlekjes zichtbaar.
Tegenwoordig weten we dat de Blozende fluweelboleet algemeen voorkomt in Nederland en België.
Botercollybia
Botercollybia Collybia butyracea
Hoed gewelfd tot vlak, Ø 3-7 cm, vettig-glibberig, glanzend, bruin of roodachtig bruin tot donker okergeel, crèmebruin tot ivoorkleurig bij opdrogen, met een lichte, gestreepte rand.
Lamellen vrij, dicht opeen, wittig.
Steel 3-5 cm x 5-10 mm, taai, roodachtig bruin tot okergeel, met witte, wollige haren en een gezwollen steelvoet. Vlees wittig-geel. Geur zwak ranzig.
Op grof strooisel van loofbomen (eik, berk, beuk) en naaldbomen (spar, larix) in bossen, lanen en parken op voedselarm zand of leem.
Saprofiet.
Algemeen voorkomend.
Braakrussula
Braakrussula (Russula emetica) is een van de vele rood-kleurige russula's.
De soort dankt zijn naam aan het feit dat het een zeer giftige paddenstoel is.
Wanneer hij gegeten wordt heeft dat ernstige diarree tot gevolg.
De smaak is zeer scherp. Men zegt dat wanneer deze gekookt wordt, deze smaak samen met zijn giftige eigenschap verdwijnt.
Toch is het niet aan te bevelen om deze paddenstoel te eten.
De kleverige, bolle hoed van de paddenstoel is 3 tot 10 cm breed en felrood met witte schakeringen. De binnenkant is wit, net als de steel van ongeveer 7 cm hoog en 1 cm in diameter.
De paddenstoel heeft een opvallende fruitige geur.
Braakrussula komt vrij algemeen voor op natte gronden in Europa, Noord-Afrika en Azië.
Broze russula
Broze russula (Russula fragilis) is een schimmel die behoort tot de familie Russulaceae.
Het vruchtlichaam is klein en fragiel met een lange steel en kan een verscheidenheid aan kleuren hebben. Hoed is gewelfd tot vlak en licht ingedeukt in het midden, 2-6 cm, kleur is divers: rood, purperrood, roze en groenige tinten, meestal een combinatie hiervan, wordt donkerder naar midden toe. Bij oudere exemplaren vervaagt de kleur meestal. De rand van de hoed is zeer dun en bij oudere exemplaren vaak geribbeld door de smalle aanhechtingen van de lamellen. Fragiele witte steel 3-6 cm hoog, doorsnede 5-15 mm. De lamellen zijn wit tot lichtcrème en meestal licht gekarteld. De sporenafdruk is wittig gekleurd. Het gemakkelijk verbrokkelende vlees is wit van kleur. De zwam geurt naar kokos en heeft een zeer scherpe smaak, hij is niet geschikt voor consumptie.
Verbleekte broze russula's lijken sterk op roze berkenrussula (Russula betularum).
Groeit onder een groot aantal soorten bomen, waaronder berken en eiken, maar ook onder naaldbomen. In Nederland en België is het een zeer algemene soort. In de late zomer en de herfst verschijnen de paddenstoelen, meestal in kleine groepen.
Bruine ringboleet
De bruine ringboleet (Suillus luteus) is een eetbare paddenstoel uit de familie Suillaceae.
De bruine ringboleet groeit op grazige plekken in naaldbossen. Het is een algemeen voorkomende soort.
Hoed doorsnede 7-12 cm, klokvormig, later vlakker en vaak met kleine, centrale bult.
Bij vocht kleverig, kleur varieert van donker chocoladebruin tot purperbruin.
De steel is 6-8 cm hoog en 1,7-2 cm dik, steel +/- half zo hoog als hoeddiameter.
De steel is geel met korrels, maar onderaan is hij bruinpaars.
Ring aanwezig, eerst witachtig en later bruinpaars. Hij is vliezig en slijmerig.
De buisjes zijn bleekgeel tot okergeel en klein. Eerst zijn ze door een vlies bedekt.
Het vlees is witachtig tot citroengeel, vooral in de steel.
De sporen zijn olijfbruin van kleur.
Bundelcollybia
Bundelcollybia (Gymnopus confluens) is een schimmel in de familie Marasmiaceae.
Groeit in bundels op strooisel in loof- en gemengde bossen (juli - november).
De hoed is gewelfd, diameter 3-5 cm, oppervlak is hygrofaan.
Vochtig is oppervlakte vleeskleurig bruin, droog lichtbeige tot bijna wit.
Lamellen smal, staan dicht opeen en lijken bijna vrij van de steel te staan.
Steel 3-6 cm en 2-5 mm dik, samengedrukt, taai en donzig, vuilroze tot bruin.
Sporenkleur wit, afmeting 6-10x3,5-5 mu, vorm glad, traanvormig tot elliptisch.
De soort komt voor in dichte toefen of bundels, vaak in heksenkringen op grof strooisel van loofbomen (beuk, eik) en naaldbomen (spar).
In België en Nederland komt hij algemeen voor.
De vruchtlichamen zijn aanwezig van juli tot en met november.
Bundelmycena
Bundelmycena (Mycena arcangeliana)
Hoed breed kegelvormig tot gewelfd, Ø 1-4 cm, gestreept, wittig-gelig tot grijsbruin met een olijfgroene tint.
Lamellen dicht opeen, smal aangehecht, wittig tot bleek roze.
Steel 2-4 cm x 1-2 mm, licht tot donker grijs, met een witdonzige basis. Vlees bleekgeel tot grijs. Geur melig of radijsachtig.
Voorkomen: op takken en stronken van loofhout, soms massaal op verterende rieten daken. In bundels. Zomer-herfst.
Saprofiet.
Status algemeen.