top of page
home.jpg

Granaatappel

Granaatappel (Punica granatum) 1 tot 6 m. hoge struik met lange, doornige takken. De plant behoort tot de familie Lythraceae.

Kan in droge tijden zijn bladeren verliezen. De kortgesteelde, glanzende, groene tegenoverstaande bladen groeien dicht op elkaar. De bladen zijn ovaal en toegespitst met een gave rand. Ze zijn 0,5-2,5 × 1-10 cm groot. De oranjerode bloemen vormen zich aan de toppen van de scheut of aan korte zijscheuten in groepen van 1-5, zelfbestuivend. In warme zomers kan de struik vrucht gaan dragen. De vrucht is rond en 8 à 12 cm, heel sappig en bevat grote cellen zoals een citrusvrucht, maar in elke cel zit een pitje van ongeveer 3 mm groot. Om de pitjes zit een soort gelei, zoals om de pitjes van een tomaat. Bovendien bevat de vrucht veel vellen. De vellen smaken niet lekker. Bij rijpe vruchten is het vruchtvlees donkerrood. De schil is erg stevig en leerachtig. Op meerdere Griekse eilanden komen ondersoorten voor die redelijk vorstbestendig zijn. De winterhardheid van deze struik of boom is tot -15 °C. Oudere bomen zijn het sterkst. Zijn oorspronkelijk afkomstig uit Perzië (Iran) en worden al eeuwenlang gekweekt rond de Middellandse Zee, Midden-Oosten, Afghanistan, India en Kaukasus. Het sap van de granaatappel vormde oorspronkelijk de basis voor de limonadesiroop grenadine.

bottom of page